Hieronder twee artikelen uit over onze omgeving.
Standplaats Le Marche
Kampeer & Caravan Kampioen Februari 2000
Standplaats Le Marche
Onontdekt fietsparadijs
De Italiaanse regio Le Marche is een van de beter bewaarde geheimen van Italie. Het prettige klimaat en de vele rustige weggetjes maken de streek van Marco Pantani tot een waar fietsparadijs. Loek Mulder ontdekte Le Marche op de fiets. Een valse start 130 km/ 2850 hm.
Eerst maar eens een verkenningstochtje in de omgeving, zo dacht ik te beginnen. Een wat nonchalante blik op de kaart, waarmee de fietsrichting werd bepaalden een snelle schatting van het aantal kilometers en ik ging ’s ochtends in alle vroegte op pad. Een uurtje of vier fietsen en dan lekker de rest van de dag uitblazen aan de rand van het zwembad, zo had ik mij voorgenomen. De prijs van mijn achteloosheid betaalde ik ruim ze uur later. Zwalkend van zwakte bewoog ik me voort op het laatste klimmetje. Mijn voorraad repen en energiedrank was afgestemd op vier uur fietsen. Alleen een bord pasta kon me over deze diepste inzinking in jaren tillen. Allemachtig wat een lekker bord pasta zou dat zijn. Ik had het vlakke karakter van het terrein onderschat, evenals de steile klimmetjes en de stormachtige wind, die deed denken aan een rit in de vlakke Groningse polder.
Die wind, dat is de sirocco, zegt de eigenaresse van de Tenuta. Het zal haar niet verbazen wanneer het deze zomer nog gaat sneeuwen. Maar mooi was het wel, schitterend zelfs. Ik genoot van de fraaie klimmetjes en de oude dorpjes die er als confetti over de heuvels zijn uitgestrooid, de vergezichten en de verlatenheid en ruigheid van het landschap. De ochtend begon met de korte, maar hevige klim vanaf de Tenuta bij het plaatsje Perticara. Zo’n zestig meter klimmen in vijfhonderd meter, met de benen nog koud en slaperig. Vanuit de Tenuta nog een kilometer of twee door naar achthonderd meter hoog en daarna twaalf kilometer omlaag naar het historische Romeinse stadje Sarsina. Vanuit de vallei weer omhoog naar achthonderd meter en dan weer omlaag naar het volgende rivierdal. Met de harde wind tegen trap ik opnieuw naar bijna achthonderd meter naar het dorpje Spinello, dat een mooi uitzicht biedt op bergketen waarachter Florence ligt. Via de Colle di Carnaio (850m) stort ik me naar beneden in de vallei, waar het hele verhaal opnieuw begint. Weer een kilometer of acht omhoog naar de Passo dell’Incisia en dan nog een stuk door tot ik net boven de duizend meter uit kom. Van het klimmen heb ik na meer dan vier uur genoeg, maar ik realiseer me dat ik nog zeker twee uur heb te gaan. Ik sla linksaf en fiets verder over een weg zo breed als een fietspad. Uitgestorven is het hier. Kilometers achtereen kom ik geen auto of mens tegen. Woont hier nog iemand? De dorpjes die de kaart aangeeft bestaan veelal uit enkele huizen of boerderijen. Dan gaat de weg plotseling over in een onverharde strada bianca, zoals ze dat hier noemen, een weg van wit steenslag. Ik ben blij dat ik vandaag heb gekozen voor mijn atb, voorzien van brede wegbanden. Die kunnen dit wegdek prima aan. Ik fiets verder naar de weg die ik eerder deze dag afdaalde. De klim mondt nu uit in een ware beproeving. Tot de serveerster in Sant’Agata Feltria mij het bord pasta, water en brood voorzet. Mille Grazie.
De geest van Pantani 80 km, 1900 hm
Na het klimmetje vanaf de Tenuta laat ik me naar beneden rollen naar Novafeltria. Een zes kilometer lange, ontspannen afdaling met ruime haarspelden. Van daaruit klim ik de andere kant van het dal omhoog naar de pas Serre San Marco (1006m). Een klim die steil begint, maar langzaam wat gemakkelijker wordt. Links van me ligt in de verte het blauwe water van de Adriatische Zee en ik zie de imposante rots waarop het dwergstaatje San Marino balanceert. Dat levert alvast inspiratie op voor een volgende tocht.
Ik doe het rustig aan, maar wanneer ik bijna boven ben zie ik een bocht beneden een Italiaanse renner die zo te zien enorm z’n best doet zijn PR op deze beklimming te verbeteren. Of hij tracht mij te achterhalen. Dat laatste mag uiteraard niet gebeuren. Ik geef gas bij en ik moet m’n best doen om de op stoom geraakte klimgeit achter me te houden. Dat lukt, de eer is gered. Hij lacht, keert om en daalt af. Ik fiets langs de voet van de Monte Cappuccini.Dat zijn geen bergen die iets met koffie te maken hebben, maar de toppen ervan lijken wel wat op de pijen van kapucijner monniken, Een kilometer of twintig verder naar het zuiden bereik ik Carpegna. Hier kom ik op heilige grond. Carpegna ligt aan de voet van de klim die wijlen Marco Pantani gebruikte als trainingsberg. Pantani woonde in het nabijgelegen Cesenatico en heeft in dit gebied ontelbare trainingskilometers afgelegd. Voor Italiaanse renners is de Monte Carpegna (1358 m) na het overlijden van hun klimheld een bedevaartsoort geworden. Ik ben onder de indruk van alle eerbetoon aan Il Pirata in de vorm van teksten op de weg, foto’s en monumenten. Dan daal ik af naar Passo di Cantoniera en verder naar beneden naar Pennabilli, waar het tijd is voor een verversing in de vorm van koffie met wat lekkers, op een terras onder de bomen. Vandaar fiets ik door het dal terug nar Novafeltria en eindig met de klim naar Perticara. Het is fijn dat het daar op de Tenuta (650 m) iets koeler is, maar het heeft ook zo z’n nadelen wanneer je de dag telkens met een tamelijk serieuze klim moet beëindigen.
Twee kastelen 80 km, 1705 hm
Het beginpunt van de rit zie ik al de eindbestemming van vandaag: het ministaatje San Marino. Het piepkleine landje, gelegen boven op een berg lijkt bijna op grijpafstand, maar ik zal er zeker een uur over doen om er te komen. Eerst wil ik naar San Leo, een stadje met een in eerdere tijden onneembaar fort uit de vijftiende eeuw. Onneembaar is het nu niet meer, want er ligt gewoon een weg naartoe, al vergt het fietsend wel enige inspanning om er te komen. Aan de voet van de klim ontmoet ik een Italiaans stel waarmee ik naar boven trap. We proberen wat te praten.Mijn gemankeerde Italiaans en de scherp oplopende klim staan echter een goed gesprek in de weg. Boven gaan ze links en ik ga rechts het dorpje binnen. Ik kies voor een cappuccino op het terras in het dorpshart. Hoe is het mogelijk, vraag ik me af, dat het hier in dit schitterende, authentieke dorp zo rustig is. Het is hoogseizoen en ik ben een van de weinige bezoekers. San Leo bewijst dat de Marken een van de best bewaarde geheimen van Italie is. Niet verder vertellen alstublieft. Van San Leo fiets ik verder naar San Marino. Ik mijd de drukke provinciale weg in het dal. Dat betekent dan wel dat het op en neer gaat. Het is zondagochtend en net als bij ons zijn ook in Italie de wegen bevolkt door groepjes renners. Zonder uitzondering zien ze eruit om door een ringetje te halen. Veelal gekleed in het wit en perfect gesoigneerd. Met mijn zwarte tenue val ik nogal uit de toon. Na een lang stuk bergop rijd ik San Marino binnen, een curieus kabouterstaatje met een eigen parlement en regering en tevens een eigen Olympisch comité, zo zie ik in de klim naar het stadje bij een voetbalveld staan. Waar het ministaatje z’n geld mee verdiend wordt wel duidelijk als ik naar boven fiets, richting vesting. Hordes toeristen sjokken vanuit hun bussen naar het centrum. Valkenburg op z’n Italiaans. De toeristen spekken hier de kas, naast de inkomsten uit de verkoop van postzegels. Voorzichtig manoeuvreer ik door de menigte over de hypersteile straatjes van de oude burcht. Ik voel me nogal ongemakkelijk in mijn wielerkledij. Ik laat een foto van me nemen op het plein voor het regeringsgebouw en maak me uit de voeten. Vanaf een punt met een fabuleus uitzicht zie ik de rots van Perticara, die als een baken van heinde en verre is te zien. Daar lonkt de luie stoel en het koele zwembad. Ik daal af over een vierbaansweg naar de provinciale weg door het dal. Ik geeft wat gas bij om maar zo snel mogelijk van het verkeer verlost te zijn. Vlak voor Novafeltria sla ik rechtsaf omdat ik niet opnieuw dezelfde klim richting de Tenuta in Perticara wil afleggen. Ik neem een klein weggetje omhoog en via het dorpje Talamello rond ik de rots van Perticara. En wat een verrassing voor mijn dunnen racebandjes. Ze mogen nog een kilometer of vijf over een onverhard stuk weg naar boven rollen. Niet alles staat hier op de kaart.
Rondje Toscana 125 km, 2050 hm
De afdaling van de Passo di Cantoniera een paar dagen zo lekker liep, wil ik deze berg ook eens beklimmen. Want bergop rijden is nou eenmaal bevredigender dan dalen, is het niet? Van Perticara ga ik via Sant Agata Feltria naar Pennabilli, waar het serieuze werk begint. Het is mooi lopend asfalt en de berg lijkt ook populair bij andere renners. Eenmaal boven sla ik rechtsaf en rijd enige kilometers over een beboste hoogvlakte. Het dunbevolkte landschap is hier ruiger en stiller. De welvaart heeft de spaarzame dorpjes hier nog niet echt bereikt. Kuilen en gaten ontwijkend stuiter ik naar beneden over een weg die nog geasfalteerd is, maar waarvan het onderhoud de laatste jaren achterwege is gebleven. Ik ben de grens van de regio Toscana gepasseerd en beland in het gehucht San Gianni. Het isi niet meer dan een vervallen hoeve of abdij, ik kan het van de buitenkant niet goed zien. Op het pleintje voor de hoeve schuil ik voor de zon. Hier ben ik de draad van de route even kwijt. Ik heb de keus uit vier wegen alle onverhard en wegwijzers en borden ontbreken. Een boer en z’n vrouw in een aftands Golfje zien mij vertwijfeling. Verdwaald? Vragen ze belangstellend. Nou dat niet, maar een beetje hulp kan ik wel gebruiken, dus ik laat ze de kaart zien en vraag naar het volgende dorp. De klim erheen is ‘bruto, bruto’, waarschuwt de boer en hij maakt een driftig omhoog-gebaar met zijn hand. Veel stada bianca ook, maakt hij duidelijk. Hij wijst de andere kant op. Dat is een stuk gemakkelijker, zegt hij. Maar daar kom ik net vandaan en dat is geen optie. Ik begin aan de klim en hoop op een goede afloop. Na zo’n vijf kilometer onverhard is er een T-splitsing met een wegwijzer. Het voelt toch als een kleine verlossing, vooral omdat ik nu zeker weet dat ik op de goede weg zit. Op snelheid gebracht door het vals plat van de SP258 en de stevige rugwind daal ik terug naar Pennabilli. Daar kies ik weer voor de weg omhoog en maak nog een lus over Sarsina en dan terug naar de Tenuta in Perticara. Ik ben nog lang niet uitgefietst in de Marken.
Loek Mulder
www.fiets.nl
Jaargang 9 – nummer 27
Kampeer & Caravan Kampioen Februari 2000
‘Kom op , het ergste moet nog komen!’
Aan de Adriatische kust swingt het uitgaansleven dag en nacht in badplaatsen als Rimini en Cattolica. Wie die muur van herrie wil ontvluchten, zoekt de kunst en cultuur van Toscane op. De tussenliggende Le Marche-streek wordt meestal overgeslagen want wat valt daar nu te beleven? Hoewel… de enkeling die daar een kijkje gaat nemen blijft er meestal verdacht lang rondhangen: Nel en Bert Eigenbrood uit het bloembollendorp Lisse kochten in Le Marche een boerderij en een stuk landbouwgrond en begonnen aan het avontuur van een camping.
We zijn helemaal gek van kamperen én van Italië. Dus toen Bert en ik eind 1995 hardop droomden over een eigen camping, stond het voor ons vast dat die ergens in Italië moest komen. Liefst in een landschappelijk mooie en centraal gelegen streek, die nog niet overspoeld werd door toeristen. Begin 1996 begonnen we onze droom waar te maken en hebben we een aantal makelaars aangeschreven. Het resultaat was verbluffend! Meer dan driehonderd(!) brieven over huizen, boerderijen, ruïnes, kerken en kloosters ploften op de deurmat in Lisse. Na het aanvragen van aanvullende informatie bleven er uiteindelijk iets meer dan twintig aanbiedingen over. En om een lang verhaal kort te maken; wij vielen als een blok voor het allereerste plekje dat wij zagen. Waarom? Vanwege de fantastische ligging en mogelijkheden. Een oude boerderij plus bijbehorende lap (agrarische) grond en weergaloos uitzicht op Le Marche!
Nel Eigenbrood valt even stil als ze aan haar allereerste kennismaking met Perticara terugdenkt. We zitten op het terras voor de campingreceptie en de ondergaande zon penseelt gouden randjes rond de golvende heuvels van Le Marche. Je droomt hier gemakkelijk een eind weg. Maar voor dagdromen hadden Nel (ex gemeenteraadslid/ verpleegkun- dige) en Bert (ooit projectleider in de automatisering) geen tijd.Want een stuk grond kopen is niet zo moeilijk; op die plek een camping realiseren is andere koek.
Dynamisch leven
‘De molen ging draaien’ vertelt Nel. ‘We maakten een ondernemingsplan en gingen onderhandelen met provincie, burgemeester en gemeenteraadsleden om de bestemmingsplannen te wijzigen, we moesten op zoek naar betrouwbare mensen die ons met raad en daad bij wilden staan… En dan heb ik het nog niet eens over het regelen van de financiën, het leren van de taal, het behalen van de nodige diploma’s en duizend-en-één andere dingen. Ik mag wel zeggen dat we in die tijd een uiterst dynamisch leven hebben geleid en het was soms niet gemakkelijk om de moed er in te houden. Bij tegenslag was ons motto “Kom op! Het ergste moet nog komen.” Beetje voor beetje begon het met de administratieve rompslomp te lukken en uiteindelijk mochten we — na het tekenen van het koopcontract in april 1998— met de praktische uitvoering beginnen.
We waren vol enthousiasme en dat was maar goed ook. Want na al het geregel kwamen de praktische problemen en die mochten er ook zijn. We waren namelijk eigenaars geworden van een oude boerderij, volgepropt met afval. Daar omheen lag een ruig stuk heuvelhelling, begroeid met bomen rond gras- en korenvelden. Hoe bouw je op zo’n plek een driesterren-camping?’
Handje helpen
Woorden schieten te kort om te vertellen hoeveel werk er was verzet toen een jaar later de eerste gast op het kampeerterrein verscheen. Daarom laat Nel haar fotoalbums van ‘Perticara in aanbouw’ zien. En ook dit keer zeggen foto’s meer dan duizend woorden. Meestal grijnst er wel ergens een Italiaan richting camera. Nel: ‘dat zijn inwoners van Perticara. Die vinden het prachtig dat wij hier kwamen wonen.
Iedereen draagt hier een steentje bij of komt soms ongevraagd een handje helpen. We proberen om zoveel mogelijk dorpsbewoners bij het reilen en zeilen van de camping te betrekken. Veel mensen uit Perticara zien onze camping dan ook zo’n beetje als ‘hun’ camping. Mede daardoor voelen Bert en ik ons hier al behoorlijk thuis. Dat is vooral prettig in de wintermaanden als de kampeergasten naar huis toe zijn. Soms voel je je hier best wel geïsoleerd, vooral wanneer er een flink pak sneeuw ligt. En als je dan een goed contact met de mensen om je heen hebt, is dat heel plezierig’.
Duivenpoep
Graafmachines en bulldozers gromden maandenlang om terrassen op te werpen. De oude boerderij veranderde in een fraai, geel gepleisterd gebouw met appartementen en recreatieruimte. Waar eens een metershoge berg duivenpoep lag, bevindt zich nu de woning van Nel en Bert. En op de plek van de varkenshokken kwamen moderne sanitairunits met wastafel, toilet en douche. Buiten werd een zwembad aangelegd en een zonneweide. Nel kan er uren over vertellen, maar volgens haar is vooral de stukadoorsfamilie Cioccariello uit het dorp Perticara een verhaal apart. ‘Zij ratelen, mopperen en schreeuwen de hele dag. Aanvankelijk onverstaanbaar en zeer vermoeiend. Maar inmiddels begrijpen we elkaar uitstekend en brullen ze om precies 10 uur in onvervalst Nederlands… ‘koffie!’ We hebben een keer met die familie pizza gegeten en ik krijg nog buikpijn van het lachen als ik daaraan terugdenk. Als wij namelijk iets niet begrepen, voerden ze op z’n Italiaans toneelstukjes voor ons op’.
Oorspronkelijk Italië
Wanneer je over de omgeving begint, wordt Nel – bezige Bert is meestal ergens aan het klussen – helemaal lyrisch. ‘Dit is het oorspronkelijke Italië! In iets meer dan een half uur ben je van hieruit aan de kust of in San Marino. Ook steden als Florence en Ravenna liggen om de hoek. Fantastisch om heen te gaan, maar dat is wel een héél ander Italië! Hier is nauwelijks toerisme en dat heeft natuurlijk ook nadelen. Buitenlanders worden hier vriendelijk, maar ongegeneerd bekeken en de meeste bewoners spreken niets anders dan Italiaans. Voor veel gasten is dat juist de charme van zo n streek, anderen vinden het een beetje ‘eng’. Bert en ik zijn echter altijd mobiel bereikbaar voor het geval dat één van onze gasten problemen mocht ondervinden.’
In feite hoef je niet ver van Perticara te gaan om te genieten van Le Marche. Op enkele kilometers ligt de unieke stad op een rotsberg: San Leo. Het massieve kasteel torent hoog boven de oude stad en oogt alsof het de eeuwigheid kan trotseren. Hier kun je urenlang zwerven door smalle straatjes en langs donkere antiekwinkels. Verrassingen zijn er in Le Marche genoeg. Zoals de vele schilderachtige kunstenaarsdorpjes, wonderlijke restaurants of typisch Italiaanse stadjes. Ze liggen soms onverwacht achter een heuvel of na een bocht in de weg. Meestal als je je nèt weer eens zit te vergapen aan dat meesterlijke landschap in dat vergeten stukje Italië……